Nederhorst den Berg was
een aardig dorp. Niet écht een Vecht dorp, in die zin dat het als de
andere Vecht dorpen is ontstaan langs de historische loop van de rivier de Vecht,
vanouds de verbinding van het Utrechtse met de Friese landen, maar met een geheel
eigen, en eigenlijk zeer unieke ontstaansgeschiedenis. Geomorfologische omstandigheden
bepaalden haar ontstaan, met name het feit dat ter plaatse te midden van uitgestrekte
moerasveengebieden hier een opduiking van zand en klei aanwezig was, zo hoog
gelegen dat deze niet kon overstromen. Het is op deze stuifheuvels, zg "donken"
dat al ruim voor het jaar duizend een kapel ontstond, niet onlogisch gewijd
aan de kerstenaar bij uitstek van midden Nederland, Willibrord. Deze heilige,
afkomstig uit het Angelsaksische, was met zijn latere Ierse collega Bonifatius
als missiebisschop verantwoordelijk voor de kerstening van de ter plaatse aanwezige
bevolking. Willibrord's activiteiten dateren uit de zesde eeuw, die van Bonifacius
vanuit de achtste.
Het gaat bij deze kapel die verantwoordelijk is voor het toponiem "den
Berg", dus om een oeroud monument dat een medebepalende rol gespeeld heeft
in de eerste kerstening in deze streken.
Het toponiem Nederhorst zou het best te vertalen zijn als "een iets lager
gelegen donk". Op die plek verrees waarschijnlijk rond 1300 een zware verdedigingstoren,
in oorsprong verbonden met het zeer oude Utrechtse geslacht van Wulven, een
toren die later werd uitgebouwd tot een volledig kasteel dat op zich weer in
de zeventiende eeuw van een tweede verdieping werd voorzien, na het rampjaar
1672 werd herbouwd en na een grote brand in 1971 op zijn grondvesten opnieuw
moest worden gerestaureerd.
De historische kern van Nederhorst den Berg is daarmee bepaald: Er was sprake
van een klein maar hoog gelegen tufstenen kerkgebouw, een zaalkerkje, meermalen
uitgebreid, met een daar aan vast gelegen kleine kern van burgerlijke bebouwing
met daarnaast het kasteel met dubbele grachten en later toegevoegde bijgebouwen.
In het begin van de zeventiende eeuw komt de Heerlijkheid Nederhorst den Berg
in handen van het eveneens zeer bekende en uiterst machtige Utrechtse geslacht
van Reede, onder andere ook eigenaren van het huis Amerongen, en het kasteel
Middachten. De van Reede's speelde een lange tijd vrij bepalende rol in het
bestuur van de provincie Utrecht. Later zouden zij tot de eerste vertrouwelingen
van de Koning Stadhouder Willem III gaan behoren en als hun veldmaarschalken
gaan functioneren in diens oorlogen in Ierland tegen Willem's schoonvader, James
II. In Groot-Brittannië brachten zij het zelfs tot de hertogstitel en daarmee
tot de hoge hofadel. Het was één van de telgen uit dit geslacht,
een Gerard van Reede, die in intens overleg met de stad Utrecht besloot om door
zijn Heerlijkheid een aanzienlijke verkorting van de vaarweg van Utrecht naar
Muiden te realiseren. In de vroege zeventiende eeuw ontstond aldus de Ree(de)-vaart,
die helaas, om overigens wel begrijpelijke redenen, in de periode 1969-1979
werd gedempt.
Met de aanleg van de Ree-vaart wordt Nederhorst den Berg voorzien van een "waterfront": Het oude dorpje verkrijgt een kade langs de vaart, die wij nog steeds kennen als "Voorstraat". Het dorp wordt ook beter bereikbaar voor handel- en scheepvaart dan voorheen.
Lag het dorp oorspronkelijk
aan een oost-west gericht pad, het Ankeveensepad, nu grotendeels verdwenen door
de uitgestrekte vervening ten oosten van de vaart, de belangrijkste verbindingsroute
loopt vanaf dat moment noord-zuid langs de vaart en sluit aan weerzijden aan
op de Vechtdijk.
Overigens zijn beide aansluitpunten op de Vechtdijk eveneens interessant. In
het Zuiden gaat het om het laat-middeleeuwse dijkdorpje Overmeer, thans geïntegreerd
in het dorp en in het Noorden om een aansluiting even vóór de
zg Hinderdam, een thans verdwenen sluis in de Vecht die pas na de middeleeuwen
werd vervangen door de Vecht sluizen te Muiden. Op de plek van deze sluizen
die van groot strategisch belang waren, zowel voor de verdediging tegen het
water als die tegen de vijand (Holland) ontstond een bastion, later een fort
met ten noorden en zuiden van de dijk twee ravelijnen, een militaire vestiging
die tot pal voor de tweede wereldoorlog steeds werd uitgebreid en gemoderniseerd
als onderdeel van de (nieuwe) Hollandse Waterlinie. Ook hier ontstond enige
bebouwing in de vorm van het huis van de fortmeester en een aantal boerderijen.
De vaart bracht het dorp tot een zekere welstand. Deze is af te lezen uit een aantal rijkere woningen, merendeels uit de 18e eeuw aan de Voorstraat, en leidde later, met name in de 19de eeuw tot een lintbebouwing aan weerszijden van de vaart. Ook deze 19de eeuwse bebouwing die zich in de 20ste eeuw verdicht en uitbreidt is in veel gevallen interessant en onderscheidt zich ook duidelijk van de verveenders-huisjes die zo karakteristiek zijn voor de rest van het plassengebied. Centraal in de vaart lag in het verlengde van de Brugstraat een dubbele klapbrug die aansloot op het thans verdwenen oorspronkelijke Ankeveensepad.
Het spreekt vanzelf dat in de twintigste eeuw de situatie met een brede vaart en twee smalle dijkwegen onvoldoende bleek voor de eisen die het toenemend verkeer stelde. Demping van de vaart werd het parool en leek de voor de hand liggende oplossing. Er is een ontwerp voor die demping bewaard gebleven dat overduidelijk aantoont dat het in ieder geval de intentie is geweest om de beleving van de vaart vast te houden door het aanleggen van een reeks elkaar min of meer opvolgende vijvers, waardoor een nieuw en leesbaar geheel met eigen kwaliteiten zou hebben moeten ontstaan. Pijnlijk is het om vast te stellen dat van dit ontwerp niets is uitgevoerd. De Ree-vaart is rigoureus gedempt, voorzien van een voorkomen onlogisch stratenpatroon, een soort onhelder middenplein en thans alweer geheel inadequate parkeervoorzieningen.Het resultaat is een onbegrijpelijke snelweg in een leeg gebied met slecht onderhouden grasvelden en een onlogisch en kwaliteiten missend soort beplanting.
Wat in 1969-1979 nog vooruitgang mocht heten zou zich in de laatste decennia vertalen als het missen van de boot. Inmiddels zijn bijna alle Vecht-dorpen vergaand gerestaureerd en opgeknapt, is veel geld en aandacht besteed aan inrichting van de openbare ruimte, aan cultuurhistorisch verantwoorde maatregelen, maar dit alles niet in Nederhorst den Berg. Het dorp maakt voor de passant een desolate indruk, geniet niet mee van de toeristische belangstelling voor het Vecht-gebied, kent een relatief zeer grote achterstand in restauraties en is inadequaat in zijn voorzieningen. Het lijkt alsof het hier gaat om het absolute weeskind van de gemeente Wijdemeren, maar tegelijkertijd is duidelijk dat het dorp nog zóveel cultuurhistorische en potentiële toeristische kwaliteiten bezit en in potentie een ideaal leefklimaat zou kunnen kennen, dat nog alles mogelijk is.
Het zou een schitterend pareltje bij de Vecht kunnen zijn, het is het niet. Er is geen logische plek gewezen voor toekomstige uitbreiding van het dorp, het dorp is niet aangesloten op de Vecht en mist daarmee ook het nautisch toerisme en de nautische bedrijvigheid. Het ligt met zijn rug naar het plassengebied en opent zich niet naar die zijde. Het kent enige bedrijvigheid, maar de schaal van die nieuwe bedrijvigheid voegt zich slecht in de historische setting. Het kasteel lijkt een verdwaalde beauty. Als men door het dorp komt ervaart men nauwelijks de Willibrorduskerk. De muziektent op het plein, ooit overgebracht uit de kasteeltuinen, zou het middelpunt kunnen zijn van een goed vormgegeven en aantrekkelijk dorpscentrum, maar fungeert als zodanig maar nauwelijks.
Het is zaak hier wat aan
te doen en het kan! Het zou moeten gaan om een integraal herontwerp voor de
Ree-vaart zone, waarbij het zowel verstandig (waterberging) als mogelijk is
om de Ree-vaart vanuit het zuiden en vanuit het noorden weer open te leggen,
weliswaar in een veel kleinere vaarbreedte dan de historische, en in het midden
te overkluizen waardoor beide delen ondergronds verbonden zijn in een voor sloepen
en lage vaartuigen bevaarbare heul. Het moet mogelijk zijn om een eigen gemeentelijk
monumentenlijst voor te stellen en deze door de gemeente te laten vast stellen.
Het moet ook mogelijk zijn om de aanwezige Rijksmonumenten in een restauratiecampagne
te herstellen en hun glorie terug te geven.
Het moet daarbij steeds gaan om een integraal plan dat zowel nieuwbouwlocaties
aanwijst als zich bezighoudt met verkeersveiligheid, het regelen van de parkeerdruk
en dat gerichte voorstellen doet voor het herstel van de historische beplanting
langs de vaart. De gemeente kan zelf het goede voorbeeld geven door het voormalig
gemeentehuis verantwoord te restaureren en een behoorlijke subsidieregeling
voor gemeentelijke monumenten in het leven te roepen en dat is nog maar het
begin.
Er is ruimte voor de aanleg
van een kleine (passanten-)jachthaven met adequate voorzieningen, waarmee de
mogelijkheden voor nautisch toerisme sterk worden uitgebreid. Een klein aantrekkelijk
bezoekerscentrum tussen kasteel en Willibrorduskerk zou de toerist kunnen informeren
over de unieke ontstaansgeschiedenis van het dorp en zijn omgeving. De hinderdam
is ook zo'n site die om nadere explicatie vraagt. De horeca voorzieningen zouden
meer op toeristisch bezoek moeten worden ingericht.
De relatie met de plas zou intensief moeten worden versterkt.
Dit alles leidt tot een sociale revitalisatie van het dorp en zorgt tegelijkertijd
voor aanzienlijke investeringen van particuliere zijde en daarmee een navenante
vergroting van de werkgelegenheid.
Het weer openen van de Ree-vaart vergroot de maatregelen voor waterberging in
zeer aanzienlijke mate.
Er is nog veel meer te doen,
maar het is belangrijk om de verloedering van deze potentiële parel adequaat
een halt toe te roepen en een begin te maken met een verbeteringsplan dat kan
rekenen op brede steun van de inwoners van Nederhorst den Berg zelf. Als bereikt
wordt dat er een gemeenschappelijk besef ontstaat van hoe het dorp verbeterd
kan worden en aantrekkelijker wordt voor bewoners, middenstand en buitenstaanders
dan komen de initiatieven vanzelf tot stand, dan gaat men investeren in het
eigen erf, maar ook van gemeente en marktpartijen zal een forse bijdrage nodig
zijn.
In gezamenlijkheid echter en met goede afspraken komt men er altijd uit.
Utrecht, 3 augustus 2007
U.F. Hylkema